Stagiaires op mijn werk lieten de woorden “Jagers of verzamelaars” vallen. Het spitste mijn oren. Door mijn interesse in antropologie kende ik dat economisch en technologisch stadium van Homo Sapiens uit vele artikelen. Maar wat moesten mijn stagiaires daar nou mee.
Ik hoorde het met verwarring aan. Dit ging niet over de rondtrekkende stammen. Dit ging over HBO scholieren. Zij definieerden de Jagers als het type meisje of – in mindere mate begreep ik – jongens, die in de liefde op zoek waren naar Die Ene!! Naar de grote liefde voor eeuwig. Daarentegen waren de verzamelaars jongens – en in mindere mate meisjes begreep ik – die “het” met velen (probeerden) te doen. Die fladderden van bloem naar bloem en proefden van alle smaken en substanties.
Jaren later bedacht ik op een achternamiddag dat de vergelijking van onze stagiaires ook heel goed opging voor verzamelaars van Afrikaanse kunst. Ik lees nu en dan met bewondering en jaloezie over verzamelaars – jagers kennelijk – die slecht sporadisch iets kopen en alleen op basis van wat een object bij hen aan gevoel losmaakt om er vervolgens met verve over te vertellen. Niet zelden een liefde op het eerste gezicht. En inderdaad als ik dan nog een keer naar het object kijk is het voor mij ook meer gaan leven.
Soms kom ik een object tegen waar een onwaarschijnlijk hoge prijs bij staat. Voor Ere Ibeji ’s soms in de vele duizenden euro’s. Slik, slik. En bij andere tribale kunstobjecten zelfs in de tienduizenden euro’s. Met een prachtige beschrijving erbij. Ik wilde dat ik de bijzondere schoonheid ook zonder beschrijving op het eerste gezicht kon herkennen. Ik zie kortom objecten die prachtig zijn en zeker veel zullen kosten, maar ik zie er ook die voor veel geld worden aangeboden en (in mijn ogen) echt niet mooier zijn dan de Ere Ibeji ‘s en Ewe Venavi’s in mijn eigen verzameling. Er speelt dus kennelijk ook een element: “wat een gek er voor geeft” mee. Dat subtiele onderscheid is lastig voor mensen als ik die niet als van nature die glorieuze innerlijke blik hebben, waarmee ze de schoonheid op het eerste gezicht herkennen. Ik moet het van veel kijken hebben. En maak dan soms nog wel eens twijfelachtige keus.
Ik ben dus kennelijk iets meer het verzamelaars type. Ik fladder rondop Catawiki en andere veilingen, koop soms iets, kijk er veel naar en ga op zoek naar contextuele kennis over volken en rituelen. Al doende heb ik het pad van de zuivere schoonheid ook weer enigszins verlaten. Ik merk dat ik me ook aan objecten hecht die helemaal niet zo mooi zijn. Die, om het heel eerlijk te zijn, zelfs enigszins knurftig gesneden zijn. Het werkt bij mij als met het bezichtigen van kerken. De enorme kathedralen verliezen aan indrukwekkendheid als je er een groot aantal gezien hebt. Ik loop allang niet meer met een fototoestel, stijf van de opwinding, alle gebrandschilderde ramen te fotograferen. Kathedraal in de buurt? Dan gaan we even kijken en natuurlijk het is mooi. Maar ontroert raak ik van ultiem kleine kerkjes op het platteland. Zichtbaar door de lokale gemeenschap zelf gebouwd. Authentiek en elementair eerlijk. Kerkjes met een capaciteit van meestal niet meer dan 20 mensen, met maar één of twee muurschilderingen. Ik heb er gezien waar zelf geen stoelen waren, maar een rij met balken om op te zitten. Daar ga ik graag naar binnen of friemel ik mijn fototoestel voor tussen de tralies door.
En zo is het met mijn Ere Ibeji’s. Nog steeds waardeer ik de prachtstukken in mijn verzameling. Maar ik heb ook een paar heel eenvoudige die een warme plek in mijn verzamellaarshart hebben. Vooral ook als je denkt aan de moeder en de vader. Waarschijnlijk niet rijk. Die met minimale middelen toch een paar beeldjes voor hun kinderen hebben laten snijden. En die beeldjes koesteren. tot – zoals zij geloven – de kinderen herboren zijn.
Ondertussen doet de jager in mij stiekem of hij slaapt en gluurt avonds op internet naar dat ene topstuk dat voor een prikje wordt aangeboden.